Oud Excelsior speler en international Arie Vermeer

 

Arie Vermeer speelde veertien jaar in het eerste elftal van Excelsior. In 1946 mocht hij bovendien eenmaal het oranjetricot aantrekken voor de interland tegen Engeland. Dankzij dit duel zou Vermeer de geschiedenis ingaan als de laatste aanvallende spil van Oranje. Een verhaal over Excelsior, het Nederlands elftal, zijn slagerij, varkensschuren en veteranenvoetbal.

Arie Vermeer was achttien toen hij zich inschreef als lid bij Excelsior. ‘Eerder kon niet, want doordat ik in een slagerij werkte kon ik niet op zaterdag voetballen. En als zeventienjarige mocht je niet voor de senioren uitkomen. Ik voetbalde overigens wel veel op straat en op school. Vroeger voetbalden we op een veldje aan de Kralingseweg, waar we een oude varkensschuur hadden opgeknapt tot kleedlokaal. Het maakte niet zo uit of het veldje wel of niet egaal was. Als we maar lekker konden voetballen. Toen we met school een keer op Woudestein moesten voetballen, werd ik door Jaap Bijleveld gevraagd of ik lid wilde worden van Excelsior. Ik moest langs de ballotagecommissie en werd aangenomen als lid.’
Arie Vermeer komt uit een gezin met zes kinderen. Daarom moest hij op veertienjarige leeftijd al gaan werken. ‘Bij de slager op de hoek zoeken ze iemand, dus ga maar vragen, zei mijn vader. Fietste ik de hele dag door Kralingen om daar in de chique lanen vlees te bezorgen. Ik ging ook wel eens bij Excelsior kijken, dat destijds nog aan het Toepad speelde. Ik heb jongens als Smaal, Hogesteeger, Achterberg, Leen Bouten, Manssen en Stolk nog zien spelen. Ook gingen we regelmatig op Woudestein kijken naar het paardenrennen en speedway races. Dan sprongen we met een paar jongens over het slootje aan de zijkant, al ging dat natuurlijk wel eens mis. Lagen we in de sloot.’
Mijn eerste wedstrijd voor Excelsior speelde ik met het negende elftal op het bijveld van Woudestein. We wonnen die wedstrijd met 3-2 van Sparta. Ik weet nog dat het slecht weer was en dat veld was sowieso niet best. Daarna ging het behoorlijk snel met mij en in 1942 maakte ik mijn debuut in het eerste elftal. Een van de jongens waar ik destijds mee voetbalde was Chris Ernst. Toen ik een paar wedstrijden met hem had gevoetbald zei hij tegen mij: jij komt in het Nederlandse elftal. Ik geloofde hem natuurlijk niet, maar hij heeft wel gelijk gekregen. Chris Ernst is overigens tijdens de oorlog in Indië om het leven gekomen.’
Vermeer pakt een aantal plakboeken met krantenknipsels erbij. ‘Ingeplakt door mijn broer Jan, want zelf had ik daar geen tijd voor’, zegt hij. Knipsels van wedstrijden van Excelsior en natuurlijk van die ene interland die hij speelde in het Engelse Huddersfield. ‘We gingen op zondag altijd naar de bioscoop’, vertelt hij. ‘We zaten in bioscoop Arena, waar na afloop werd omgeroepen dat Vermeer naar Het Parool moest komen. De redactie van Het Parool zat destijds op de Schiedamsevest, dus wij daar naartoe. Daar kreeg ik te horen dat ik gekozen was voor het Nederlands elftal om tegen Engeland te spelen.’
‘Ik moest toen eerst nog toestemming vragen aan mijn baas, want ik moest voor die wedstrijd wel vijf dagen op reis. Gelukkig vond mijn baas het goed, al zei hij er wel bij dat ik voor die dagen geen loon zou krijgen. Van schoenmaker Jan v.d. Voordt kreeg ik een grote koffer mee. We vlogen met een oude dakota naar Engeland. Dat was op zich al een belevenis, want ik had nog nooit gevlogen. We verbleven in een schitterend hotel. Ik lag samen met Faas Wilkes op een enorme kamer. Van de KNVB kregen we drie pond zakgeld, een hoop geld in die tijd. Ik kocht wat voor mijn vrouw, mijn zus, mijn moeder en een zakje patat voor mezelf. Later, toen we weer thuis waren, kreeg ik een rekening van de KNVB. Of ik die 32,10 gulden wilde terugbetalen. Dat was wel vervelend, want ik verdiende destijds 21 gulden in de week.’
‘Om ons voor te bereiden op de wedstrijd tegen Engeland gingen we trainen bij een school. De concierge zette wat stokken in de grond. Dan kunnen jullie daar doorheen dribbelen, zei hij nog. En daar kunnen jullie je omkleden. Dat was een varkenshok zeg, dat zag er niet uit. We zijn toen met z’n allen een stuk gaan wandelen, want omkleden in dat varkenshok zagen wij niet zo zitten. En het Engelse team trainde ergens anders op een prachtige accommodatie. Dat was natuurlijk pure intimidatie van die Engelsen. Ik snap ook niet dat de KNVB daar nooit iets van gezegd heeft. Niet dat we daardoor verloren hebben. Wij waren amateurs en die Engelsen allemaal profs, dat stond in geen enkele verhouding.’

De wedstrijd tegen de Engelsen werd gespeeld op 27 november 1946. In tegenstelling tot de andere interlands, werd dit duel niet gespeeld op Wembley maar in Huddersfield. In het uitverkochte stadion ging Vermeer het veld in als aanvallende spil. In de rest van Europa werd toen al steeds vaker met een stopperspil gespeeld. In dat moderne systeem moest de spil zich bekommeren om de midvoor van de tegenstander. De keuzeheren van de KNVB vonden dit echter maar een negatieve manier van spelen en zetten de spil in als extra aanvaller. Arie Vermeer keek daarom amper om naar de Engelse midvoor Tommy Lawton. Het werd 8-2 voor Engeland en Lawton scoorde vier keer.
‘We speelden een heel ander systeem’, zegt Vermeer. ‘Ik weet zeker als ze tegen mij hadden gezegd: dek jij die Lawton, dat hij er dan geen vier had gescoord. Aan de andere kant een Europees Elftal speelde enkele weken later ook tegen Engeland en dat verloor met 6-1. Die Engelsen waren gewoon beter, ze speelden ons gewoon weg. Het waren allemaal profs met een betere conditie dan wij. Ik geloof niet dat het alleen kwam doordat wij met een aanvallende spil speelden. Ook met een stopperspil heeft het Nederlands elftal later wedstrijden verloren.’ Desondanks was dit het laatste duel van Oranje met een aanvallende spil en bovendien de laatste interland van Arie Vermeer.
De oud speler van Excelsior speelde nog wel verschillende keren met het Rotterdams elftal. ‘Die ene interland is toch het hoogtepunt van mijn carrière’, zegt Vermeer. Bijzonder is de enorme foto die hij in zijn woning heeft hangen van zijn enige interland. ‘We liepen op de Coolsingel en zagen bij de Cineac die foto staan, die werd gebruikt om reclame te maken. Ik ben toen binnen gaan vragen of ik die foto kon krijgen. Ik moest later terugkomen en kreeg hem inderdaad mee. Ze zeiden er nog wel bij: hij blijft eigendom van ons.’
Na zijn enige interland, speelde Arie Vermeer nog wel tien jaar in het eerste elftal van Excelsior. Zijn grootste successen met de Kralingse club beleefde hij in 1946 en 1952 toen Excelsior promoveerde naar de eerste klasse. ‘Ik was een middenvelder die hard werkte’, vertelt hij over zijn spel. ‘Ik had een erg goede conditie. Ik trainde niet alleen bij Excelsior, maar ging ’s avonds ook nog vaak hardlopen. Bovendien volgde ik regelmatig bokstrainingen. Niet vanwege het boksen, maar om conditie op te bouwen. Ik speelde bij Excelsior op het middenveld met Gerrie den Hartog. En die kon er ook wat van. Als wij tijdens trainingen de groep aanvoerden, hadden de anderen daar wel eens de pest in, want dan ging het tempo omhoog.’
De middenvelder van Excelsior combineerde zijn voetbalcarrière met zijn eigen slagerij op de Mathenesserweg. ‘Ik vond dat niet zwaar, want voetballen was voor mij ontspanning. Na een dag werken ging ik op de fiets naar Woudestein om te trainen. Nee, er kwamen niet veel Excelsior-fans in mijn slagerij, maar wel veel Spartanen. Toen woonden nog heel veel Spartanen in Rotterdam-West en op maandagmorgen werd er natuurlijk over voetbal gesproken.’ De gehaktballen van Vermeer waren beroemd: ‘Er werd nog wel eens gerommeld met gehakt en daarom draaiden wij ze vers waar de klanten bijstonden. Die waren bekend hoor in Rotterdam-West! Ik leverde ze ook aan Excelsior. Op vrijdagavond ging ik die brengen en dan speelde ik meteen een partijtje kurken op het biljart met Henk Zon.’
‘Excelsior was mijn club’, vertelt Vermeer. Desondanks was er ooit sprake van dat hij naar Sparta zou gaan. ‘Er werd gezegd dat ik voor het geld weg zou gaan, maar dat is pertinent niet waar. Het was in de tijd dat ik geld nodig had om mijn nieuwe huis in te richten. Ik had aan penningmeester Willem Appelo gevraagd of ik 500 gulden kon lenen om dit te bekostigen. Dit zou ik vervolgens met 25 gulden per week terugbetalen. Volgens hem was dat geen enkel probleem. Toen het uiteindelijk op het laatste moment toch niet doorging, was ik zo kwaad dat ik Sparta heb gebeld om overschrijvingsformulieren aan te vragen. Op een avond is een aantal bestuursleden van Excelsior toen bij mij langsgekomen om met me te praten. Ik ben toen toch gebleven, ik was te veel Excelsior-man.’
In 1954 was Arie Vermeer van dichtbij getuige van de invoering van het betaalde voetbal in Nederland. Hij profiteerde hier nog twee seizoenen van, al heeft het hem naar eigen zeggen meer gekost dan opgeleverd: ‘Mijn vrouw was mijn grootste fan en zij ging altijd mee met de trein. Na de invoering van betalingen moesten we dat zelf betalen. Als we dan naar MVV gingen, kregen we twintig gulden bij een overwinning. En dat was amper genoeg om haar treinkaartje te betalen.’ Ook op andere manieren begon het voetballen gevaarlijk te worden voor Vermeer: ‘Tegen Ajax brak ik op een bepaald moment mijn sleutelbeen en dat betekende een strop voor de zaak, want ik kon daardoor niet werken en moest iemand aannemen. In 1956 speelden we uit tegen AGOVV. De hele wedstrijd had ik zo’n jongen van twintig in mijn nek en na afloop dacht ik: ik stop er maar mee. Als je in loondienst bent is het heel anders, maar als eigen baas kon ik gewoon geen blessures riskeren.’
Na zijn actieve carrière was Arie Vermeer een tijdje elftalleider en speelde hij tot zijn 57e met de veteranen. ‘Dat was fantastisch, met jongens als Henk Schouten, Wim Visser, Gerard Weber, Piet de Kramer, Herman van der Heyden. Het was altijd leuk, lekker ontspannen. Als het een keer werd afgekeurd had je er gewoon de pest in, zo leuk was dat. En we werden heel vaak kampioen. Ik heb met dat elftal een heerlijke tijd gehad. Ik wilde eigenlijk tot mijn zestigste doorgaan, maar nadat ik uit bij Spartaan weer eens een blessure had opgelopen, ben ik gestopt. Ik was op mijn zevende begonnen met voetballen op straat en had dus vijftig jaar gevoetbald. Ik vond het mooi geweest’, besluit de laatste aanvallende spil van Oranje.